HEEMLAND 17

 

ONDERWIJS OOK VAN BOVEN WIJS ?

Het vroegere onderwijsstelsel

Tot in de zeventiger jaren genoot het Nederlandse onderwijs in het buitenland aanzien. Nederlanders stonden bekend om hun kennis van vreemde talen; immers iedere leerling was vanaf ULO-onderwijs verplicht naast het Nederlands drie vreemde talen tot aan het eindexamen te volgen, ook zij die de nadruk op de exacte vakken legden. Het betrof hier vele tienduizenden abituriënten per jaar. Dit uitgebreide talenpakket kwam elders praktisch niet voor. Zo stond bijvoorbeeld het gymnasium b diploma bekend als een van de zwaarste certificaten in Europa. Wel, thans vernemen wij uit deze sector wel heel andere geluiden. Onrust door een niet-aflatende zucht tot experimenteren is aan de orde van de dag. Berichten over basisvorming, studiehuis, -Nederland schaft als eerste land de school af -, grote lerarentekorten, scholieren- en docentenstakingen komen in een niet-aflatende stroom op ons af. Daarenboven, maar dit terzijde, is er nog de problematiek rond de circa 500 "zwarte" scholen, die ons land rijk is.
Het vroegere stelsel dat tot 1968 tot tevredenheid van ieder weldenkend mens functioneerde, was solide, logisch en consistent van opzet, en dus streng en veeleisend, maar werd op stal gezet; en sedertdien is het nimmer meer ‘goed’ gekomen. De veranderingen waren dan ook gigantisch: de Mammoetwet! Een begrip dat uit de voorbereidingstijd tot onderwijsveranderingen binnen de politiek ontstond, omdat deze wet zo omvangrijk was.

De geschiedenis en de werking van het oude stelsel

Het ‘oude’ systeem werd in de tweede helft van de 19de eeuw ontwikkeld en is in de eerste helft van de 20ste eeuw tot volle wasdom gekomen: lager onderwijs (leerplichtwet van 1900), nijverheidsonderwijs, ULO, HBS (1863) en het moderne gymnasium (1876) waren het resultaat. Dit stelsel van onderwijsvoorzieningen handhaafde, vooral door een uitgekiend geheel van eindexamens, voortdurend zijn uitstekende niveau. Dit begon feitelijk al op de lagere school. Hoewel het lager onderwijs officieel geen afsluitend examen kende, was het er in feite wel: namelijk het toelatingsexamen voor ULO, HBS en gymnasium. Deze examens waren vergelijkend en toetsen de kennis van taal, rekenen, aardrijkskunde en vaderlandse geschiedenis na zes jaar lager onderwijs. Dit examen stond op veel lagere scholen garant voor kwaliteit, al vanaf de eerste klas. Ging het op school een jaar wat minder met een leerling, dan mocht hij het een jaartje overdoen.
Kwam een leerling niet in aanmerking voor de HBS of het gymnasium, dan was er nog voor velen de voortreffelijke, onvolprezen (M)ULO, uitstekend onderwijs op een koopje. De onderwijzers aldaar waren voornamelijk afkomstig uit onderwijzers aan het lager onderwijs en hadden promotie gemaakt door het behalen van een zogeheten Lager Akte (minimale studieduur van twee jaar in de avonduren). Per jaar behaalden tienduizenden leerlingen een (M)ULO-diploma, na 3 tot 4 jaar onderwijs, met een centraal georganiseerd schriftelijk eindexamen en mondelinge examinering door vreemde examinatoren; men examineerde anoniem elkaars leerlingen. dit examen was een zeer goed geöliede machine, die in korte tijd grote aantallen kandidaten ‘verwerkte’. Met één klap werd het in 1968 opgeheven: om met weemoed aan terug te denken.

De nieuwlichterij in het onderwijs slaat toe

Na WO II kwam de zogenaamde onderwijsvernieuwing langzaam, maar helaas wel zeker, op gang. Men raadt het al: De overgang tussen verschillende schooltypes moest soepeler worden, er moest ruimte komen voor experimenten, meestal reeds bij voorbaat geslaagd genoemd: ‘blijven zitten’ werd uit den boze, een ieder moest daar terecht komen waarop capaciteit en interesses hem ‘recht’ geven, zelfontplooiing werd een leuze. Vooral het standenkarakter van HBS en gymnasium was veel zogenaamde progressieven een doorn in het oog. Zo werden ook het lager technisch onderwijs (LTS) en het huishoudonderwijs met hun zeer gedifferentieerd systeem van nijverheidsakten voor de leraren, inclusief een aanhangend opleidingssysteem, op de schop gezet. Voor veel praktische, minder cognitief ingestelde leerlingen waren deze onderwijsvormen een ware uitkomst. Zij werden de vaklieden waarom men thans zo zit te springen in het bedrijfsleven, thans zijn er bijvoorbeeld 30.000 vacatures in de kleinmetaal. Bij de opheffing van de LTS waarschuwden de gezamenlijke inspecteurs van het technisch onderwijs in een open brief aan de toenmalige regering voor de verstrekkende gevolgen ervan. Maar ja, onderwijsmensen uit het veld waren per definitie ‘conservatief’, dus niets van aangetrokken!
De speciale lerarenopleiding voor het middelbaar onderwijs (MO) waartoe onder meer de HBS behoorde, was para-universitair. Na de middelbare school duurde zo’n opleiding (MO A en MO B) wel een jaar of acht, te volgen in een avondopleiding. Ter vergelijking: thans haalt men voor leraar middelbaar onderwijs na een HAVO-examen in vier jaar een bevoegdheid voor één of twee vakken; dit wisselt per jaar en per instituut. Het mes sneed echter aan twee kanten; moesten vroeger de leraren van de HBS en het gymnasium op academisch niveau betaald worden, op schaal 12; dat hoefde nu opeens niet meer. Vanaf zeker jaar werd er in principe alleen nog benoemd in schaal 10; binnenkomers staken immers niet! Maar de directeuren gingen naar schaal 15. In dictaturen betaalt de staat ook vaak aan de officieren extreem veel. Die heb je zo - op die wijze - vast in de hand en die zullen niet vlug solidair zijn met hun mede-leraren-ondergeschikten-soldaten die alle veranderingen moeten uitvoeren. Ook om deze reden wordt het leraarschap op een middelbare school dus zeer onaantrekkelijk; men verdient hetzelfde als een leraar-onderwijzer op de basisschool. Lesgeven is immers lesgeven, vindt de politiek.

Onderwijsvernieuwing was allerminst een verbetering

Het verschil van ‘oud’ en ‘nieuw’ (de Mammoet) sprint in het oog. Van een eindexamen van 12-14 verplichte vakken naar "e"en met een zelf gekozen pakket van 6-7 vakken, dus afstrepen maar van moeilijke en vervelende vakken. Slechts Nederlandse en één vreemde taal werden verplicht. Behalve deze onttakeling was er meer, zoals het afschaffen van de proefvertaling die elke HBS’er dagelijks moest maken en de invoering van het schoolexamen; scholen mogen thans voor de helft het eindexamencijfer zèlf vaststellen. Met dit laatste hebben ze in feite een zeer grote invloed op het eindexamenresultaat (geen centraal gecontroleerd vakkennisniveau). Kortom HAVO en VWO kunnen qua niveau-handhaving en uitgebreidheid van kennis niet in de schaduw staan van de HBS en het gymnasium van vroeger, qua veelzijdigheid zelfs niet van de vroegere (M)ULO!
Als je dit soort zaken, deze wijzigingen eens op papier zet, bekruipt je een gevoel van ontsteltenis en machteloosheid. Hoe snel en trefzeker heeft men een doeltreffend onderwijsstelsel in korte tijd ten gronde kunnen richten?! alsof dit alles nog niet genoeg was – het veranderen leek goed te bevallen – moest het lager onderwijs en het kleuteronderwijs in 1985 integreren tot de basisschool. Onderwijzers en kleuterleidsters werden plotseling gepromoveerd tot leraren, klassen werden ‘groepen’ en talloze scholen moesten verbouwd worden of afgebroken, want de kleuterschool moest ook fysiek, als gebouw onder één dak met de lagere school. Een onbekend aantal miljarden verslindend project voor iets dat slechter zou gaan presteren dan het vroegere lager onderwijs. Bovendien verdween de opleiding tot kleuterleidster en de door deskundigen veel geprezen expertise hiervoor.

Na dertig jaar weer onderwijsproeven

Thans na ongeveer dertig jaar werd het weer eens tijd om het VWO en HAVO aan te pakken. Men kan het raden; het aantal vakken is te gering, de pakketten bevatten vaak te weinig op elkaar afgestemde vakken. Maar tegelijk heeft men het klassikale onderwijs nu maar afgeschaft. Men deinst in Nederland nergens voor terug: school werd studiehuis. De jongste perikelen rond deze eeuwwisseling: toch maar weer verminderen van het aantal vakken en de vraag, of het pas ingevoerde vak, algemene natuurwetenschappen toch maar weer moet worden afgeschaft. Het begint zo langzamerhand allemaal wat tegen te staan wat uit de burelen van het Ministerie van Onderwijs komt. Als je eenmaal op de verkeerde weg beland bent, is de goede weg niet gemakkelijk meer terug te vinden.
Er staat bovendien een generatie docenten voor de klas die zelf qua algemene ontwikkeling en op hun vakgebied zeer smal is opgeleid en er geen idee van heeft hoe de situatie ruim dertig jaar geleden was en hoe het ook anders had kunnen zijn. Deze generatie is in het algemeen niet geneigd retrospectief te denken, ook al omdat men het vak geschiedenis allang heeft afgeschaft. Nieuwe generaties worden slechts opgeleid voor de arbeidsmarkt, voor wat de ‘maatschappij’, het ‘bedrijfsleven’ wil: management, marketing en economie bepalen het leven. Onderwijs als middel tot cultuuroverdracht bestaat niet meer. De Engelse historicus Toynbee stelt bij ondergaande culturen ‘interne proletarisering’ als beginfase vast. Laten we hopen dat hij en wij ongelijk hebben!

J. van Badland

P.S. Het universitaire onderwijs liet ik hier buiten beschouwing; dat is een onderwerp apart.

 

Terug naar hoofdblad

Terug naar Heemland 2000

Naar Heemland 17, Schijnheilige multiculturelen