HEEMLAND 28 (kerst 2003)
De
zeventiende-eeuwse politiek filosoof Thomas Hobbes beschreef in zijn boek Leviathan de state of nature,
de denkbeeldige staat der natuur waarin men leefde voordat een georganiseerde
samenleving tot stand was gebracht, hoe men leefde bij het ontbreken van
gezag.
Ieder
mens concurreerde met ieder ander mens om alles. Er heerste een totale oorlog
tussen alle individuen onderling waarbij zij allen gelijk waren zodat niemand
de overhand kreeg. Men leefde in angst voor elkaar, en men was zo verontrust
over de eigen veiligheid dat al de energie ging zitten in het waarborgen van
deze veiligheid en niets permanents kon worden opgebouwd. Men wist niet wat er
van de ander te verwachten viel; want in principe was elke denkbare reactie
mogelijk. Door deze onzekerheid bij menselijk contact vervreemde men van
elkaar en vermeed het onderlinge contact.
“In such condition, there
is no place for Industry; because the fruit thereof is uncertain: and
consequently no Culture of the Earth, no Navigation, nor use of the
commodities that may be imported by Sea; no commodious Building; no
Instruments of moving, and removing such things as require much force; no
Knowledge of the face of the Earth; no account of time; no Arts; no Letters;
no Society; and which is worst of all continual feare, and danger of violent
death; And the life of man, solitary, poore, nasty, brutish and short.”
(Leviathan
deel 1, hoofdstuk 13). (1).
De
uitweg uit deze verschrikkelijk uitzichtloze situatie was volgens Hobbes het
aanstellen van een leider, of een groep leiders, die ieders veiligheid zou
waarborgen en in ruil daarvoor de gehoorzaamheid van zijn onderdanen verwachten.
Dit is het sociale contract dat een bevolking met zijn leiders afsluit:
veiligheid in ruil voor gehoorzaamheid.
Wat
gebeurt er echter als de staat deze veiligheid niet meer kan waarborgen, door
bijvoorbeeld het gedogen of verzwijgen van bepaalde vormen van criminaliteit?
Men voelt zich niet meer veilig in de samenleving doordat de waarborger van de
veiligheid, de staat, haar kant van het contract niet nakomt. Hierbij rijst
natuurlijk ook de belangrijke vraag, die hier verder onbesproken zal blijven,
of door deze contractbreuk onze plicht tot gehoorzaamheid vervalt?
Doordat
burgers min of meer aan hun lot worden overgelaten door een niet-optredende
overheid, ontstaat er een zekere mate van wantrouwen tussen de mensen. Men
weet niet of de persoon die je op straat tegenkomt, je iets zal aandoen of
niet. Men weet niet of deze willekeurige persoon een bedreiging kan vormen
voor je veiligheid. Een behoedzaam persoon zal daarom iedereen gaan wantrouwen
om zijn eigen veiligheid te waarborgen. De samenleving glijdt af, terug naar
een staat van natuur, waar het man tegen man is.
In
de Nederlandse situatie is er echter nog een ingrediënt, namelijk etnische
scheidslijnen. Vanuit het oogpunt van de Nederlander zijn Nederlanders het
slachtoffer en allochtonen vaak de daders. Wanneer de overheid hier niet tegen
optreedt, iets wat ze de afgelopen twee decennia weinig heeft gedaan, ontstaat
er een enorm wantrouwen tussen deze groepen.
Het
wantrouwen zit niet meer tussen elk persoon onderling, maar tussen de personen
van de ene groep jegens de personen van de andere, omdat men het gevoel van
onveiligheid associeert met leden van de andere groep. Als een Nederlander nu
een allochtoon op straat tegenkomt, wordt zijn veiligheid niet volledig door
de overheid gegarandeerd, en wantrouwt de Nederlander de allochtoon.
Dit
wantrouwen is niet zozeer geboren uit een
echte afkeer van vreemden, of door racisme, alswel uit een natuurlijk
waarschuwingsproces in de hersenen dat snel elke situatie analyseert op
mogelijke gevaren. Uit ervaring, hetzij uit eigen ervaring of door
berichtgeving in de media, leert men dat allochtonen gevaarlijk kunnen zijn en
dat de overheid hiertegen niet optreedt, en dus is het logisch voor de persoon
om, net als in de state of nature, iedereen van de andere groep te wantrouwen
en zich af te zonderen van dit segment van de bevolking. Dit is precies de
aanleiding tot een etnisch conflict waar de ene bevolkingsgroep de ander niet
meer kan vertrouwen, zoals Michael Ignatieff (2) schrijft in zijn beschouwing
van het conflict in de Balkan:
Ignatieff
vind de oorzaak van etnisch conflict in de afbraak van de normale samenleving
en de daaropvolgende chaos. De ene bevolkingsgroep kan de ander niet meer
volledig vertrouwen en deze onzekerheid over de andere groep drijft de groepen
uit elkaar. Men trekt zich terug naar de groep die je nog wel vertrouwt: de
eigen soort.
Remco
van Dijk,
november 2003.
1. Geciteerd uit J. S. McClelland. (2002).
A History of Western Political Thought. London: Routledge. p 194.
2. Ignatieff, Michael.
(1994). Blood & Belonging. London: Vintage. p 26.
Terug naar Archief Heemland
terug naar Heemland 28, Ten geleide
naar Heemland 28, Globalisering en nationale identiteit