HEEMLAND 15
SOCIALISME OP HET EEUWEINDE
De historisch-materialistische visie
De ideologische onderbouwing van het socialisme door Karl Marx en Friedrich Engels in het midden van de 19de eeuw heeft een definitief stempel gezet op de uitingen van het socialisme. Hun historisch-materialistische analyse van de (westeuropese) geschiedenis was bedoeld als een lineaire benadering die de socialistische maatschappij als eindpunt zou rechtvaardigen op grond van historische 'noodzakelijkheid'. Het socialisme werd met andere woorden gezien als een onvermijde lijke en uiteindelijke fase van een historische sociaal-economische ontwikkeling.
Het is in essentie een materialistische visie omdat het gaat om de eigendomsverhoudingen van de productiemiddelen en de hieraan verbonden welvaart. Men gaat ervan uit dat het wezen van de mens ligt in het produceren van voedings- en consumptiemiddelen en dat de beschikbaarheid van deze middelen het geluk van de mens bepaalt.
In deze redenering ligt de kern van het verzet tegen het liberalisme. Het socialisme gaat - evenals het liberalisme - ervan uit, dat het geluk van de individuele mens ligt in het nastreven en bezitten van materiële welvaart, alleen streeft het socialisme naar een evenwichtige verdeling ervan over de mensen. Hoe het socialisme als systeem dit precies moet bewerkstelligen, is niet helemaal duidelijk. Marx spreekt in dit verband over het beheren van de productiemiddelen door de arbeidersklasse of de vertegenwoordigers van deze klasse. Deze historisch-materialistische denkwijze die door Marx ingang gevonden heeft, is de grondslag van het socialisme geworden.
Socialisme en liberalisme, geesteskinderen van dezelfde Verlichting
De belangrijkste conclusie uit deze ontstaansgeschiedenis is dat het socialisme een directe reactie is op het liberalisme en als zodanig voortkomt uit dezelfde denkrichting als het liberalisme: de Verlichting. De Verlichting is een 18de-eeuwse stroming die probeert alles via de menselijke rede te verklaren en om te zetten in universele wetten. We zagen reeds dat het socialisme, gelijk het liberalisme, ervan uitgaat dat het welzijn van de mens ligt in de materiële welvaart. De oorsprong en de essentie van beider denken is precies dezelfde daar ze beide voortkomen uit hetzelfde verlichtingsdenken en zijn principes. Het liberalisme is hierin protagonist en het socialisme is antagonist. Het liberalisme ziet namelijk in de materiële welvaart het middel voor de individuele mens om zich onafhankelijk te ontwikkelen, dat wil zeggen los van de gemeenschap, die dit in de visie van het liberalisme zou kunnen verhinderen door de verplichtingen die deze gemeenschap aan haar leden oplegt. De liberalistische vrije markt zorgt voor de individuele verwerving van onbeperkte rijkdom. De liberale politiek voorziet in de ontbinding van de gemeenschappen ten bate van de vrije markt en het individu. De elite in zo'n liberale maatschappij wordt verondersteld gefortuneerd te zijn omdat het hebben van rijkdom de liberale opvatting is van maatschappelijk succes en aanzien, van het 'individueel ontwikkeld zijn'.
De gevolgen van de klassenstrijd als basisidee
Ik heb beweerd dat het socialisme een reactie is op het liberalisme en ik zal dat trachten aan te tonen door een dieper gaande vergelijking van deze twee denkrichtingen. Het socialisme draait alles om en richt zich helemaal op dat deel van de maatschappij dat minder bedeeld is met welvaart, het legt er nog bovenop dat de rest van de maatschappij niet zou deugen omdat zij welvarender is. Dus als je arm bent, krijg je bij socialisten hun aandacht en zegen en als je welvarend geworden bent door hard te werken, ben je opeens hun 'klassenvijand', behorend tot de 'bourgoisie'! Het socialisme beweert namelijk dat de 'arbeidersklasse' de exclusieve elite behoort te zijn, wat inhoudt dat de arbeiders of hun vertegenwoordigers de productiemiddelen in handen zouden moeten hebben in plaats van de burgerij. De arbeidersklasse wordt van alle 'onderklassen' geacht het meest weerbaar en intelligent te zijn. het hele idee van klassen en klassenstrijd werd geïntroduceerd in het socialistische jargon om de arbeiders tot opstand te bewegen tegen hun bazen en hun zo voor de socialistische ideeën te winnen en om te vormen tot voorvechters van het socialistische 'ideaal'. Men ging zelfs zo ver dat het begrip 'klasse' als universeel werd beschouwd en de zogeheten onderlinge verbondenheid tussen mensen met gelijke inkomens moest omvatten; "Proletariërs aller landen verenigt U" was de lijfspreuk van Karl Marx. Hieruit kunnen we opmaken dat hij geen enkele belangstelling had voor de vrijheid der volken, zoals in later tijd nog wel eens valselijk is beweerd (hij schreef alleen over klassen en landen) ! Aan het einde van de 19de eeuw werd het vakbondswerk voor het socialisme steeds belangrijker om mensen voor zich te winnen, waardoor de nadruk kwam te liggen op de strijd voor onmiddellijke verwerving van meer welvaart voor de arbeiders. De arbeiders waren namelijk niet zo bewust geïnteresseerd in het socialistische ideaal maar in de leiders die onder de vlag van het socialisme hen een beter leven beloofden en hen ondersteunden in de verbetering van hun miserabele leefomstandigheden. Helaas, uiteindelijk heeft het vakbondswerk de arbeiders en de overige lagere klassen eerder in de handen van het kapitalisme gedreven dan ze eruit gered. Dit komt door de individualistische, materialistische inslag die het socialisme eigen is, ingegeven door het Verlichtingsideaal van de 18de eeuw, dezelfde inspiratiebron als van het liberalisme.
Liberaal materialistische inslag door socialistisch individualisme
Mijn persoonlijke aversie tegen de mentaliteit van de vakbonden en dan vooral tegen het syndicalisme (vakbondsheerschappij) is gelegen in de negativistische inslag van dit soort organisaties. Het denken in termen van "De werknemers staan tegenover de werkgevers". Werknemers mogen niet kijken naar het belang van het bedrijf waarin ze hun dagelijks brood verdienen, maar slechts naar hun individuele inkomen. Dit is in mijn ogen verkeerd geweest, omdat juist werkgever en werknemers van elkaar afhankelijk zijn in het bedrijf en samen verantwoordelijk voor de goede gang van zaken. Mede door de klassenstrijdgedachte en de opstelling van vakbonden werden de sociale verhoudingen gepolariseerd en verwerden werknemers tot individualistische snabbelaars, die het vooral om meer loon ging. Deze materialistische instelling bij veel arbeiders maakte het de werkgevers des te makkelijker om de sociale verhoudingen vast te pinnen op de marktwerking. Door de klassenstrijd wordt de werkgever juist gesterkt in z'n idee om aan zijn eigen financiële belangen voorrang te geven. Als de arbeidsmarkt vol is, zet de werkgever z'n werknemers zonder pardon op straat, ruilt ze in voor een betere werknemer of voor een goedkopere gastarbeider; hij heeft toch geen band met z'n werknemers vanwege de vijandige klassen-verhoudingen. Anderzijds gaan werknemers bij een krappe arbeidsmarkt ook gewoon weg om te gaan werken voor een hoger loon vanwege de puur materialistische verhouding met het bedrijf en de werkgever. Juist door van vakbondszijde de mensen individualistisch en materialistisch te laten denken ten opzichte van bedrijf en werkgever, worden ze opgezogen in het liberale denken en schikken ze zich naar de liberale normen. Het materialisme en het individualisme die door het socialisme werden omarmd als vruchten van de Verlichting, hebben de mensen de materiële hebzucht en de zucht naar aanzien door middel van materiële zaken bijgebracht. Steeds meer zijn ze voor hun status gaan hechten aan materiële zaken, zijn ze met hun stijgende inkomen meer (luxe) goederen gaan kopen, waardoor een consumptiemaatschappij ontstaan is, die drijft op sterke groei. De 19de eeuwse sociale wantoestanden in de arbeiderswijken van de steden rechtvaardigden wél de eisen voor verbetering van de leefomstandigheden, maar níét de klassenstrijdgedachte en de zucht naar steeds meer geld die door het socialisme aangewakkerd is.
Materialistische polarisatie door vakbonden werkte contraproductief
Door de klassenstrijd-gedachte en de theorie van Verelendung (verpaupering), voorgestaan in het werk en de leer van Marx om de arbeiders voor de socialistische idealen te winnen, heeft het socialisme sterk bijgedragen aan een politiek van maatschappelijke polarisatie. Door het verspreiden van klassenhaat, een soort afgunst en nijd op de burgerij, zijn de maatschappelijke verhoudingen niet geharmoniseerd maar verziekt. Bovendien zijn de mensen door de socialistische vakbonds leiders geestelijk rijp gemaakt voor de liberale normen en waarden van individualisme en materialisme. Het kapitalisme kreeg ook steeds meer invloed op andere sectoren in de maatschappij, die gecommercialiseerd konden gaan worden. Ook de vakbondseisen voor oplopende lonen hebben het kapitalisme versterkt; uitgegaan moet dan worden van een aldoor opgaande trend van de economie voor de op groei afgestemde looneisen. De effecten van deze houding van de vakbondscentrales komen echter terug op het bordje van de werknemers zelf. De bedrijven worden mede hierom gedwongen door de stijging van de loonkosten om hun producten duurder aan te bieden en de producten minder duurzaam te gaan maken. Voor het opschroeven van bedrijfswinsten door groei van de productie en consumptie moet meer kapitaal worden aangetrokken door bedrijven in de vorm van uitgifte van extra aandelen of aanvraag van meer leningen. Slachtoffers zijn de werknemers zelf; de liberale kapitalistische macht wordt verveelvoudigd en verspreidt zich over steeds meer sectoren van de maatschappij. Maar de greep van de werknemers (en de vakbonden) op de bedrijven waarin ze werkzaam zijn en hun geld verdienen, neemt juist sterk af, doordat ze steeds meer tegenwerking gaan ondervinden van de kapitaalverschaffers (aandeelhouders, banken en indirect de beurzen), die de loonkosten zo laag mogelijk willen houden ter optimalisatie van de bedrijfswinsten. De werkgevers verleggen onder druk van de kapitaalverschaffers hun primaire belang, het maken van winst, ván aandacht voor het werk van de werknemers náár aandacht voor het geld van de aandeelhouders (shareholder value).
Socialisme laat zich inpalmen door het neoliberalisme
Het neoliberalisme maakt aldus de klassenstrijd tussen werkgevers en werknemers tot een verloren zaak voor de werknemers en hun vakbondsleiders. Matiging van de looneisen vanwege het groeiende belang van stijgende winstmarges is danook steeds de vraag vanuit het bedrijfsleven. De 'sociaal-democratische' politiek van de laatste decennia ("poldermodel", "derde weg", volkskapitalisme, liberalisering, flexibilisering van de arbeid) heeft hier nog een schepje bovenop gelegd. Het poldermodel beroept zich op de typisch Nederlandse overlegcultuur en heeft de zweem van harmonisch corporatisme om zich heen, maar niets is minder waar. De overlegcultuuur is een geweldig instrument gebleken voor de overheid om de vakcentrales te dwingen om in tripartiet overleg rond de tafel te gaan zitten om samen met de werkgevers stelselmatig loonmatiging af te dwingen ten bate van een groeiende economie en nieuwe werkgelegenheid voor vrouwen en massaal binnen stromende allochtonen terwijl 'dure' ouderen aan de kant werden geschoven.
De werkgelegenheidsgroei is voordelig geweest voor jongeren in het algemeen, in het bijzonder voor goed opgeleide jonge vrouwen, maar voor andere vrouwen was het meer een soort arbeidsdwang om buitenshuis te gaan werken en de kinderen in de kinderopvang te stoppen, om het karige gezinsbudget op peil te houden bij matige lonen, duurdere prijzen en stijgende huren.
Financieel was het voordeel voor de overheid zeer groot. Enerzijds droegen door de belastingen hogere bedrijfswinsten bij aan de leniging van de oplopende tekorten van de overheid, anderzijds kon de overheid gaan korten op de sociale zekerheid en op de pensioenen en verwees ze de burgers naar verzekeringsmaatschappijen en naar de beurs, waar ze als amateurbeleggertje tussen de banken, beleggingsfondsbeheerders en speculanten wel een zakcentje kunnen proberen bij te verdienen bij hun inkomen en voor hun pensioen.
Het bedrieglijke volkskapitalisme der neoliberalen
Het volkskapitalisme, het individualistische materialisme, krijgt z'n definitieve greep op de burgerman, die trots op een familiefeestje zit op te scheppen over z'n
vakantie naar de Canarische Eilanden die hij van z'n beleggingssuccesje kon betalen. Ondertussen kan hij wel elk moment op straat worden gezet en kan door inflatie zijn pensioen en zijn spaargeld gereduceerd worden tot een hoop (electronisch) oud papier. Met andere woorden kan dit neoliberale overheidsbeleid zoals het nu wordt uitgewerkt en toegepast, alleen gevoerd worden in de huidige extreme hoogconjunctuur, maar is het op de lange termijn funest voor de gewone burger. Bij een crisis zullen bedrijven failliet gaan door ingezakte beurskoersen, te lage winstmarges, mogelijk zelfs verliezen en een krimpende afzetmarkt, waardoor werknemers hun baan kwijt raken, maar ook kleinere werkgevers hun bedrijf zullen moeten opgeven.
Vooral de minder gefortuneerde burgers worden bij een neergang van de economische conjunctuur de dupe, want juist zij zullen het zijn die het hardst hun spaargeld en pensioen zien wegsmelten door de inflatie en de waardeloos geworden aandelen van de ingestorte beurzen, en zij zullen het zijn, die worden weggesaneerd door ontslagen bij bedrijven. Hun leven en toekomst zullen naar de knoppen zijn. Omdat succes vele vaders heeft en mislukking een wees is, zal het individualisme zich dubbel zo hard tegen de maatschappelijke crisis keren. Nu wordt vanuit de ivoren toren van het eigen individuele succes neergekeken op de 'kneuzen' van de arbeidsmarkt, maar men beseft niet dat men zelf ook in die positie kan komen te verkeren als het opeens niet meer goed gaat.
Het rauwe expansieve kapitalisme als grote winnaar
Al met al concludeer ik dat het socialisme als tegenstander van het liberalisme de werknemers weliswaar hogere inkomens opgeleverd heeft, maar dat het de basiselementen van het liberalisme, te weten individualisme en materialisme, en het liberale kapitalisme juist niet bestreden heeft, maar versterkt ! Dit komt ten eerste doordat het socialisme uitgaat van dezelfde grondbeginselen als het liberalisme vanuit de optiek van het Verlichtingsdenken; en ten tweede was het socialisme een reactie op het liberale kapitalisme waardoor het enerzijds een negativistische inslag kreeg en anderzijds zich aanpaste aan de liberale denktrends, zoals het vooruitgangsgeloof, de strikte vrijheid van het individu en de idee van materiële welvaart als summum van geluk en als uitgangspunt voor zijn politieke agitatie. De negativistische mentaliteit en de klassenstrijdgedachte van veel socialistische voorlieden en hun achterban hebben de verstandhouding tussen werknemers en werkgevers vroeger sterk verziekt en hebben wederzijds diepe sporen nagelaten.
Het huidige kapitalisme wordt in de kaart gespeeld door de neoliberale politiek die de verdere commercialisering van de gehele samenleving laat gebeuren: vele nutsbedrijven, overheidsdiensten tot zelfs sociaal-culturele instellingen worden gekapitaliseerd en middels uitgifte van aandelen pakketten aan institutionele beleggers verkocht of rechtstreeks naar de beurs gebracht. Letterlijk alles krijgt een prijs, en uiteindelijk zal 'de kleine man' de hoogste prijs moeten betalen voor de 'vooruitgang'. Het liberale kapitalisme heeft nu met de neoliberale trend waarschijnlijk zijn klassieke opponent verslagen; het lijkt erop dat het
socialisme in neoliberale verpakking zondermeer als ideologie zal opgaan in het liberalisme.
Ruud Diesveld
terug naar hoofdbladzijde Heemland
naar Heemland 15, Uitwringing der autochtonie